Gevaar op de gletsjer

Ik heb gisteren een behoorlijk eind gewandeld, een kilometer of twintig naar boven en naar beneden. Dat is zwaarder dan twintig kilometer vlak. Maar het was een mooie training voor de dag der dagen. Vandaag is de grote dag. Voor mij is dit de grote dag. Ik kijk naar links en zie de enorme gletsjer die ik over ga vanmiddag. Ik zit hier in het kleine dorpje, wat bestaat uit drie winkeltjes en hotels en wacht tot het half twee is. Ik was net te laat voor het kleine supermarktje voor de lunch. Echt, ik heb groenten en fruit nodig, meer dan dat; mueslirepen, melkpoeder en heel veel noten. Ik ga boven de drieduizend meter komen vandaag en heb daarvoor veel kalium nodig en een goed, positief humeur. 'Je zou maar in zo'n gletsjerspleet terecht komen.' zeiden twee Hollanders voor het winkeltje. 'Maar volgens mij komt dat wel goed met jouw, als je helemaal vanaf Nederland hier heen bent gewandeld. En ik zie dat je een ukulele bij je hebt. Wij horen je wel een verdrietig deuntje spelen, dan komen we je uit de spleet redden.' knipoogde ze.

   Dat is lief van haar.

   Ze waren in Ijsland geweest. 'Ijsland is zo mooi jonge, die natuur; dan kom je bij de ene bocht, en dan is er weer een heel ander landschap, en dan ga je de volgende bocht voorbij, en heb je weer een heel ander landschap. Pwooah.' Er liep een sprinkhaan voorbij. 'Wooow wat een grote.' Hij was zo groot als een volwassen wijsvinger. 'Als je die in Azië tegen zou komen, dan was die al lang weg geweest. Die hadden hem vast... je ziet ook wel eens van die gekko's daar. Dan vraag ik me altijd af; zal dat door het eten zitten? dat weet je nooit in dat soort landen.'

   Ze gingen verder, wandelend richting de gletsjer. En ik zit nu even hier. Ik maak me een klein beetje zorgen om de tijd, want ik wil rond vijf uur op de top zijn zodat ik Italië binnen kan wandelen.

   Ik ben alleen.


Gisteren was het een paar keer kantjeboord. Het was de gevaarlijkste tocht van de reis. Het begon in Arolla, het dorpje met een paar huizen, een winkeltje, en een sportwinkel, een paar hotels. Het was vooral bedoeld voor wandelaars die voor de laatste keer in de buurt van een dorpje kwamen. Maar ik kwam hier niet weg, eerst wegens de epicerie die gesloten was, waar ik nog wat boodschappen moest doen, en later vanwege getreuzel met een oplaadkabel die nergens te vinden was. Ik had er echt één nodig want m'n telefoon was leeg en wilde bereikbaar zijn, althans, anderen kunnen bereiken bij noodgevallen.

   Bij het laatste gebouw, een soort zand of stenenfabriek, geen idee wat het was. Het was een geheim gebouw waar mensen aan het werk waren en waar niemand naar binnen mocht. Brutaal als ik was belde ik aan en deed er iemand in een oranje reflectiebroek open. Van hem kreeg ik een kabeltje. Hij had er gelukkig één die ik mocht hebben waar ik erg blij mee was.

   Maar goed, de wandeling. Damn, ik kijk weer naar buiten en zie de sneeuwtoppen. Ik zit boven de sneeuwgrens, boven een vallei van ijs, omringt door rotsige puntige bergtoppen en ga zo wandelen, proberen over een van deze toppen te komen, de col te bereiken. In Italie is ook een hutje.

   Anyway, de wandeling. Het begin was redelijk vlak en ging wel aardig, maar na een tijdje werd het rotsig en stenig en, eigenwijs als ik was, besloot over de rotsen te wandelen; ik dacht dat het pad verder liep over de stenen, maar na een tijdje van zicht op de reusachtige gletsjer die tachtig graden omhoog liep met een afgebroken ijswand waar een enorme waterval onder vandaan kwam, werd het een stuk minder bewandelbaar als dat het leek en bleek ik compleet van de route af te zijn. Het pad ging om de bergtop aan de linker kant heen, maar daar tussendoor zag ik een opening. Het was een soort kleine couloir van enorme losliggende rotsblokken tussen het zand en de kiezels dat redelijk bewandelbaar leek. Maar daarvoor moest de rivier, aangedreven door de waterval, gepasseerd worden. Het was geen makkelijk karwei. Waar ik eerder nog een stuk was gaan rotsrennen, wat echt ontzettend leuk was - ik vind dat ze er een olympische sport van moeten maken, rotsrennen, lagen de rotsen bij de rivier een stuk verder uit elkaar. Telkens wist ik net een stapje te maken op een rots die net niet overrompeld werd door water. Maar de laatste, de moeilijkste, stevig maar dun als een scheermes, lag wel een meter van de steen waarop ik stond met een enorme massa denderend water dat er tussendoor liep. Ik trilde op m'n knieen want bij een verkeerde stap of een glijer zou ik met tas en al in het water belanden, onwetend over de diepte en de kracht ervan. Ik moest de stap goed maken. Nu had ik hem... en wilde oversteken, maar hield in. Ik zette m'n stokken stevig, onbeweeglijk tegen de stenen aan en zette de stap. Ik voelde het gewicht van m'n tas aan m'n rug trekken maar een kleine push tegen de wandelstok gaf me net dat extra zetje waardoor ik niet achterover viel. Ik ademde diep in en uit en vervolgde de weg omhoog, richting een wand van rots met een soort grot er naast. Het was erg vlak afgesneden leek wel, alsof ze er bezig waren geweest met machines voor winnen van stenen of zand. Het leek te perfect voor een creatie van de natuur. Af en toe viel er een enorme rots langs de gladde wand naar beneden, iedere minuut wel een paar en ik voelde het gevaar wat er bij gepaard ging. De stenen onder m'n voeten wiebelden en soms gleed er eentje naar beneden, waardoor ik een vlugge stap naar boven moest zetten om een nieuwe, stevige rots op te komen. Ik vond het niet leuk hier en probeerde zo snel mogelijk naar boven te komen, vlak langs de afgesneden rotswand, zwart, bijna doorzichtig als hij leek. Ik hoorde het kletteren van rotsblokken die een meter of tien naar beneden vielen, het doffe en zware geluid, maar probeerde niet om te kijken. De rotsen waren zo groot als een speenvarken, dacht ik op dat moment. Ik dacht aan speenvarkens. Waarom dacht ik aan speenvarkens? Gelukkig kwam ik al snel, wiebelend boven de afgesneden rotswand uit, die toch een vreemde vorm bleek te hebben. Vreemder vond ik de grot die plots in het zicht kwam aan de andere kant van de rotswand. Het had net zo'n afgesneden vorm als de rotswand zelf en had zelfs een perfecte ronding. Het was als de opening van een ballenbak of een avonturierenpark, gemaakt door mensen. Maar het zou onmogelijk zijn. Ik voelde me hier nog onveiliger dan beneden de rotswand omdat het leek alsof het een soort bergpas was, met losliggende stenen die aan beide kanten, twee meter breed om me heen, de diepte in konden vallen. Met handen en voeten probeerde ik zo snel mogelijk omhoog te komen, zo ver mogelijk uit de buurt van grot. Het wiebelde en rolde, maar gelukkig kwam ik na een kwartier van passen en meten uit bij een vastere plek waar begroeiing tussen de stenen zat. Ik voelde me veilig en zag zelfs dat hier mensen waren geweest, gezien de kleine stuwdam voor me. Ik liep er rechts langs, waarna ik uit kwam bij een nog bredere bergrivier, wit-grijs van al het gruis wat het meenam. Mapy.cz vertelde me dat de officiele route aan de andere kan van deze rivier zat en dat ook deze overstoken moest worden. Net als bij de vorige rivier, probeerde ik een overgang van stenen te vinden, daar waar de rivier in tweeën splitte en even later weer bij elkaar kwam. Dat moest de plek zijn waar ik kon oversteken. Ik nam het zekere voor het onzekere en vond een plek waar de stenen, net als bij de vorige oversteek enigszins dicht bij elkaar lagen. Ze waren nat en ik moest een traptrede naar beneden om bij de verst uitstekende steen te komen zodat de stap het kleinst was. Maar net toen ik de stap wilde gaan maken, voelde ik de onderste steen weg rollen waardoor de stenen er boven ook in beweging kwamen. Het ging snel en kon er weinig tegen doen. Ik voelde het ijskoude water tot aan m'n billen komen. Als ik m'n stokken niet goed had neergezet was ik meegenomen door de ijzersterke stroming richting de stuwdam. Zo snel ik kon, spastisch ademend, liep ik naar het eiland om erachter te komen dat er geen doorgang was en dat de stroming nog harder was dan aan de andere kant van de rivier. Ik was boos op mezelf; ik zat mezelf in de nesten te werken en stond vast op een eiland tussen twee rivieren in. Ik had gewoon het officiele pad moeten volgen en... waarom liep ik niet gewoon over de stuwdam? Dwars door de rivier liep ik terug, drijfnatte schoenen en een drijfnatte broek richting de stuwdam waar de oversteek makkelijk was.

   Maar het was al zes uur, ik was drijfnat en moest de echte gletsjer nog over om in Italie te komen.

   Gelukkig kwam ik al snel op het officiele pad terecht en kon ik meters maken. Echter, na een bordje dat zei: 2600m, werd het pad moeilijker bewandelbaar en hield het zelfs op te bestaan. Er was geen pad meer. Af en toe waren er vlaggetjes op een steen geschilderd, maar het platgetrapte grind was er niet meer. Er was alleen nog maar steen en, na een Mapy check, bleek ik ook alweer van het pad af te zijn. Ik had geen idee meer waar ik was, hoog in de bergen, boven 2600m, niet wetend waar de gletsjer was, waar het pad liep, en waar ik kon overnachten. Het enige wat ik wist, was dat er Zuid-Oostelijk, ergens bij een bergtop, een overnachtingshutje was. Maar ik wist niet eens of het open was, of er iemand was, of het te bereiken was en of er überhaupt iets was. De kans leek klein gezien de plek waar ik me bevond met een witte muur van ijs en sneeuw die ik tegemoet liep. Het was zeven uur 's avonds en ik bedacht me wat de twee Nederlanders tegen me zeiden: 'Zorg dat je voor het donker ergens aan komt.'

   Niet alleen de zon was verdwenen achter de bergen, ook begonnen zich donkere wolken te vormen boven het colosseum van bergtoppen om me heen.

   Ik begon tempo te maken en plots zag ik iets. Het was geen berghut in ieder geval, nee, het was dat zelfde zwarte, doorzichtige steen wat ik eerder zag bij die afgesneden rotswand, maar deze keer kon ik het beter zien. Het zat onder m'n voeten, ik stond erop. Het was geen steen, het was smeltend, bewegend ijs met kleine stroompjes water dat er langs naar beneden viel en stenen die erin gevroren waren. Ik bevond me al bovenop de gletjser, en plots zag ik het gevaar van de situatie waarin ik me eerder bevond. Ik heb erg veel geluk gehad, beginnersgeluk. Die rotsen vielen naar beneden omdat die gletsjer aan het smelten was. Ze hadden bovenop me kunnen mieteren.

   Dit waar ik me nu bevond, om half acht, leek wel een vuilnisbelt, een soort puinhoop van stenen en rotsen, bewegend met een snelheid van een meter per dag. De hele rotsenmassa werd meegenomen, aangeduwd door kilometers ijs, tien meter dik, bewegend op zwaartekracht. Het was minder gevaarlijk, gezien de stijlheid van deze gletsjer, maar wel begon ik me erg veel zorgen te maken over een slaapplek vanacht. Links en rechts van me lag de sneeuwgletsjer. Ik liep over de rotsengletsjer en besloot richting het sneeuw te gaan op de hoop makkelijker en sneller te kunnen bewegen. Mapy vertelde me dat het nog ongeveer een half uur was. Het was acht uur 's avonds en ik voelde me vermoeid; waar toch zwaardere tochten gewandeld. Het was de hoogte waarop ik me bevond, de altitude, het lage zuurstofgehalte in de lucht. Ik deed een plas, geler dan ooit en bedacht me ook de ernst van deze situatie. Ik bedacht me, half panisch, hoe ernstig alles plots was. Op dat moment was alles ernstiger dan het was. Ik had ineens een enorm vochttekort en leefde al een paar dagen op suiker en noten.

   Het zicht daarentegen was prachtig, de wit-zwarte gletsjer die als een soort lange tong uitstak, de tong van een reus, met spleten, stenen en gaten erin. Het kwam de bocht door leek wel, achter een hoger gelegen stuk vandaan. Achter deze bocht moest het hutje zijn!

   Ik besloot zo diep mogelijk in en uit te ademen, een fles water leeg te drinken, en nog meer snelheid te maken. Ik hoopte zo dat er mensen waren in dat hutje, dat er een houtkachel was waar we met z'n allen omheen konden zitten, een potje kaarten spelen, waar ik m'n schoenen kon drogen en waar het warm was. Maar wat er voorlopig was, was kou, ijs en steen, geen enkel teken van leven, complete stilte, naast het geluid van iets dat leek op een verschuiving, of een vliegtuig dat laag overvloog. Het kwam van links. Ik besloot er heen te wandelen met het idee dat het de gletsjer zelf was die over de stenen schuurde. Ik liep over kleine waterstroompjes die zich tussen de spleten in het ijs een weg baanden. Het was prachtig vers water, kraakhelder, ijskoud, heerlijk sportwater. Het stroomde allemaal richting het geluid, wat sterker werd, en waar een enorme spleet zichtbaar werd. Het was... jawel, een bobsleebaan! Nee, zonder dollen. Het was een enorme glijbaan van vier meter diep waar water tegen de rand aan klotste met een enorm kabaal en zijn weg baande. Ik durfde niet dichter bij te komen, het was levensgevaarlijk! Ik kon me beter zorgen gaan maken over de berghut die steeds meer op een sprookje begon te lijken. Als ik er aan zou komen dan zou er enkel een half in-elkaar gestorte bouwval zijn met een toilethokje er naast. Ik had er een hard hoofd in, maar kon alleen maar verder. Gelukkig was Joekoe mee.

   Het begon te schemeren en plots zag ik voor me - ik keek op - een steen. Het was een kort fatah-morgana. Het was de vermoeidheid en het verlangen naar een warme veilige plek. Ik dronk er een teug water op en liep verder, de bocht om, maar nog steeds was er niets dan steen en sneeuw. Ik was ondertussen boven het eeuwige sneeuw en besloot Mapy te raadplegen. Hier links, op zo'n tweehonderd meter moest het zijn, maar er was niets. Totdat ik naar boven keek. En eindelijk, daar zag ik het hout van iets dat gecreeerd was door de mens; een huisje. Ik sprong bijna een meter de lucht in, maar was er nog niet. Het kon nog steeds op slot zitten en was nog zo'n honderd meter klimmen. Zo snel mogelijk liep ik naar boven en zag onderweg verse voetstappen in het sneeuw. Ik juichte en kwam op de top aan, waar een fonteintje was, twee hutjes, een dixie en, belangrijker, een mens. Hij stapte net het houten huisje uit, had een koplamp op en liep naar de dixie er naast. Zo snel mogelijk liep ik richting het ronde hutje wat de vorm had van een yurt, maar dan van hout kwam bij de deur. Deze werd direct geopend door iemand anders. Er was nog iemand. Ze waren met z'n tweeën, 'Welcome.' zei hij, 'come in.' Hij liep naar binnen toe, waar het warm was. Er brandde een kacheltje in het midden met een waslijntje er boven waar kleding hing te drogen. Er waren vijf, vier persoonsbedden in een cirkeltje om de kachel heen, twee tafeltjes met zachte banken, potten, pannen, kopjes, glazen, thee, koffie, eten en drinken. Ik kon m'n geluk niet op en dropte m'n tas op een van de bedden waarna de jongen me wees op het tarief.

   Hijzelf was bergbeklimmer samen met z'n maat. 'So we are actually going to sleep.' zei hij, 'because we are leaving at four-thirty.' Hij liep naar buiten. 'Look.' hij wees naar rechts. 'We are going to climb that mountain over there tomorrow.' In het schemer boven de wolken, net zichtbaar, was het topje van de monsterachtige berg die ik net gepasseerd had. Het leek nog wel een kilometer hoger dan waar we nu waren, verticaal uitstekend boven het gletsjersneeuw in de vallei.

   'Damn.' zei ik, 'respect. And you are gonna do that with ropes and stuff?'

   'No, we only have ice axes. It's mostly rock, so we can climb by our hands and feet.'

   'Wauw, well you need to be fit than.'

   'Yeah, we're in training.' zei hij, 'this would be like an easy mountain to climb for our first one.' Ze waren beiden een jaar of tweeentwintig en afgetraind.

   'You want some tea?' vroeg hij. 'Oh, I'm Alex by the way.' Hij gaf me een stevige hand, een goeie hand met een lekkere grip.

   Dat zijn jongens waarvan ik houd, dacht ik. 'Yeah, I'd like some tea.'

   We zaten aan tafel en zeiden niet zoveel. Het ruisende geluid van de aga was hoorbaar, gepaard met het getik van lepeltjes tegen stenen kopjes in het gele licht van een brandende kaars. 'So I want to cook some rice if that's okay. I'll try to be as quiet as possible.'

   'Sure, that'll make not so much noise.'

   Ze liepen naar buiten, koplamp op, aten een koekje of een reep en doken hun slaapzakken in. Ik gooide nog een blokje hout op het vuur, kookte m'n rijst met een zakje aspergesoep en at het buiten, zittend op het trappetje van de hut op. Maar plots, recht voor me, op zo'n tien meter bij me vandaan, hoorde ik een paar stenen vallen en zag de schim van iets dat ongeveer zo groot was als ik, zo niet groter. Ik weet zeker dat we elkaar recht in de ogen aankeken. Het had de vorm van een ezel maar de snelheid van een gazelle want het was ook zo weer weg, nog voordat ik kon schrikken. Ik schrok alsnog met het gepaarde geluid. Ik denk dat het een steenbok was en bedacht me in wat voor een gebied ik was. Nog nooit in m'n leven ben ik zo hoog geweest, naast een vliegtuigreis. En nog nooit in m'n leven heb ik zo'n heldere sterrenhemel gezien, naast de sterrenhemel met Aaron, Anniko en Paula in Nieuw-Zeeland. Het was een magische plek, vooral toen de maan achter de bergkam tevoorschijn kwam en de sneeuw dat het maanlicht weerkaatste alle bergtoppen om me heen verlichtte. De gletsjer beneden me werd zichtbaar en de hoeveelheid sterren boven me. De volgende keer neem ik iemand mee.

Reacties

  1. Ha Freek,
    Die Nederlanders in het winkeltje van Arolla waren wij, Ytse en Marjon.
    Blij te lezen dat alles goed met je gaat, al is dat wel een wondertje als ik je verslag lees. Fantastisch je ontmoet te hebben.
    Leef je avontuur en leven!
    En de groeten aan de paus, want dat ga je zeker halen.
    En mocht je ooit op één van je reizen Niekerk in het Westerkwartier aandoen, van harte welkom!

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten