De eenzame cel aan de dope

 Ik ben een hark. Het was het  verhaal van de rode reizende bloedcel. Het celletje was een lichaamsdeeltje die te verwaarlozen was. Het kon ieder moment gebeuren dat het celletje uit het lichaam ging, maar het was zo lekker warm binnen. Het droeg een beetje opium met zich mee. Het werd een stoned celletje. Het had oogjes die half gesloten waren met weide pupillen en aderen die door het wit van de ogen stroomden. Het zweefde door het lichaam, mee met de warme stroom. Het enige dat het hoefde te doen was een zuurstofmolecuul brengen naar het brein en het omwisselen voor een koolstofmolecuul. Het was een eenmanstaak en het was een taak die alleen hij uit hoefde te vogelen. Hij hield niet zo van de andere bloedcellen want ze hadden allemaal hetzelfde dna. Hij wilde zich zo graag onderscheiden maar kon dat niet, dus droomde hij weg. Hij werd stoned, dag op dag en was zo eenzaam dat hij wegdroomde in een warme familie van hartcellen, die aan tafel zaten met zijn vieren en een bord eten hadden. Er werd vaak gezegd dat hij een interessant celletje was die zijn eigen weg probeerde te vinden en op die manier succesvol zou worden. Dat was de weg van het haarvat. De weg naar het eten in het hart, ze hadden allemaal hun eigen bord, keken naar hun  bord en aten hun voedingsstoffen. Er werd gegeten aan een lange rechte tafel die oneindig veel andere bloedcellen kon huisvesten. Ze waren wakker want er moest gewerkt worden. Ze bleven niet lang zitten. Ze vraten als een kat zijn brokjes, slurpten alle voedingsstoffen op. Er bleef ook niet veel meer over voor het mens voor wie ze werkten, de spiercellen die moesten werken. Er werd genuttigd, maar het was niet genoeg.

   En op een dag was het celletje zo eenzaam en zielig van zichzelf dat hij weer op zoek ging naar een stukje opium om naar het brein te werken, zodat het celletje even mee kon genieten. De ogen in de spiegel, de zwakke maar oh zo fijne bal groen opium, die hem in narcose brachten. Er zat een roze pretbal te wachten, het was één van zijn mede bloedcellen. Maar hij was zo getreurd dat hij er zo voorbij liep. De pretbal keek hem aan maar je zag het in zijn ogen. Maar op de één of andere manier liet het bloedcelletje het opiaat varen en kwam deze terecht bij de pretbal. Dit bracht de bal direct in narcose, verdoving van de pijn. Hij liet het toe, het was een gevoel en het bracht hem op een idee: als ik nou meer van deze stof kan vinden zou ik het kunnen delen met de eenzame bloedcelletjes zodat ze eens konden ervaren hoe het was om contact en verbinding te hebben op het zelfde niveau. De pretbal bleef even staan, bedacht zich. 'Wat nou als ik dit doe zonder het middel?' Wat nou als we kerst gaan vieren in het warme hart, met zijn allen. Maar daarvoor moest de pretbal wel iets inleveren: zichzelf. De pretbal was namelijk een stuk van zichzelf. Hij deed wat er moest gebeuren, hij opende zijn hart en begon te fronzen, maar het moest gebeuren. Hij gaf zichzelf te eten aan tafel. Iedere bloedcel at een deel van de pretbal en ze werden gelukkig, voelden een fijn samenzijn. Het was er gelukkig aan tafel. En de eenzame cel werd gelukkig, voelde zich fijn en goed zonder het opiaat mee te dragen. Hij was verbonden met de andere bloedcellen.    

Reacties